Psalms 35

1Een psalm van David. Twist, Heere! met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders.
 Twist, Of, pleit, recht, dat is, neem Gij mijne zaak op U, en voer mijn recht uit tegen mijne wederpartijders, betonende metterdaad dat het niet mijne, maar uw eigen zaak is; zie onder Psa 43:1 , en Psa 74:22 , en Psa 119:154 ; Isa 49:24 ; Jer 50:34 , en Jer 51:36 , enz.
2Grijp het schild en de rondas, en sta op tot mijn hulp. 3En breng de spies voort, en sluit den weg toe, mijn vervolgers tegemoet; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil.
 breng Of, vel, trek uit, breng uit.
,
  sluit Hebr. Segor. Hetwelk sommigen menen te wezen de naam van een krijgswapen.
,
 Mijn vervolgers Dat is, kom mijnen vervolgers voor, ga hen tegemoet en sluit hun den pas.
,
 zeg Betuig dit door uw Heiligen Geest in mij. Verg. Rom 8:16 .
,
 heil Of, verlossing, behoudenis; dat is, uw verlosser, behouder.
4Laat hen beschaamd en te schande worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken.
 ziel Dat is, naar mijn leven staan. Zie 2Sa 4:8 .
,
 die Hebr. die mijn kwaad [dat is ellende, verdrukking, ondergang] denken, voorhebben.
5Laat hen worden als kaf voor den wind, en de Engel des Heeren drijve hen weg. 6Hun weg zij duister en gans slibberig; en de Engel des Heeren vervolge hen.
 duister Hebr. duisternis en slibberigheden; dat zij niet kunnen voortkomen om mij te achterhalen. Verg. Jer 23:12 .
7Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijn ziel.
 zonder oorzaak de Hebr. tevergeefs, om niet; dat is, zonder reden. Alzo in het volgende, en onder vs.19, en elders. Zie Job 2:3 .
,
 hun net Dat is, waarin zij hun net gelegd hebben; ene gelijkenis van vogelvangers en jagers genomen. De zin is, zij hebben mijn leven lagen gelegd, boze en listige aanslagen tegen mij uitgedacht, die dikwijls bij netten worden vergeleken. Zie boven, Psa 9:16 , en Psa 10:9 , en Psa 25:15 , en Psa 31:5 , en Psa 141:10 , enz.
,
 gegraven Te weten, een kuil, uit Psa 7:16 .
8De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting.
 verwoesting Het Hebr. woord betekent ene verwoesting, die met geraas, gedruis, rumoer en grote onstuimigheid overkomt.
,
 hem Mijnen vervolger.
,
 dat hij Dat is onvoorziens, waar hij het gans niet meent of verwacht.
,
 met Dat is alzo, dat hij voorts verwoest en vernield worde. Anders, als er verwoesting is, hij valle daarin.
9Zo zal mijn ziel zich verheugen in den Heere; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil. 10Al mijn beenderen zullen zeggen: Heere, wie is U gelijk! U, Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover.
 Al Dat is, ik zal uit al mijne binnenste kracht, of met al het vermogen mijns lichaams, U roemen. Verg. Psa 51:10 .
11Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij.
 Wrevelige Hebr. getuigen des wrevels; of des gewelds; dat is, die mij met valsheid pogen te verdrukken en met geweld doen overvallen.
,
 ik niet Dat is, zij leggen mij ten laste, des ik mij niet bewust ben.
12Zij vergelden mij kwaad voor goed, de beroving mijner ziel.
 de Dat is, zij zoeken mij van mijn leven te beroven.
13Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed; ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem.
 zak Dat is, ik droeg rouw over hen. Zie Gen 37:34 .
,
 keerde Dat is, ik herhaalde dikwijls in stilte en bij mijzelven mijn gebed voor hen. Hij wil zeggen dat hij het oprecht en wel met hen gemeend heeft. Anders, mijn gebed kere weder in mijnen boezem, of schoot; dat is, mij wedervare zulks, gelijk ik voor hen gebeden heb.
14Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over zijn moeder treurt.
 ging Dat is, ik hield en gedroeg mij niet anders dan of zij van mijn naaste bloedvrienden geweest waren. Anders, ik ging steeds [tot hen] als [tot] enz. Dat is, ik bezocht hen dagelijks.
,
 in het Dat is, in het zwart gekleed, gelijk de rouwdragenden gewoon zijn te doen. Alzo Psa 38:7 , en Psa 42:10 , en Psa 43:2 . Zie ook Job 5:11 .
15Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen, en zwegen niet stil.
 hinkte, Dat is als mijne zaken kwalijk gingen, dat het scheen alsof ik zou moeten struikelen en vallen. Alzo Psa 38:18 ; Jer 20:10 . Verg. Job 12:5 .
,
 als geslagene Te weten, aan de voeten; gelijk enigen dit nemen. Dat is, zich houdende alsof zij lam waren en van rouw over mijn ongeluk hinkten. Zie 2Sa 4:4 , en 2Sa 9:3 , alwaar deze woorden alzo bij het woord geslagen gevonden worden, van Mefiboseth; of versta, geslagene, dat is, verslagen zijnde [van geest,] uit Isa 66:2 , blijvende de zin gelijk, of, als [mede] geslagene. Want zij wilden met hun lichamelijke gebaren [als hinken en klederen te scheuren ] te kennen geven dat zij bemoeid en bekommerd waren over Davids lijden, doch valselijk en als huichelaars. Anders worden deze woorden aldus overgezet: fielten, of boeven, [die voor zulken bekend waren, dat zij slagen of geselen verdiend hadden, dat is, het snoodste gespuis onder het volk, daar toe opgerokkend zijnde]; verzamelden zich tegen mij, die ik niet kende; [en vervolgens nimmer leed gedaan had] zij scheurden [de keel] op [dat is, plaagden en spotten] en hielden niet op. Beide overzettingen hebben een goeden zin, hoewel hetgeen in den tekst gesteld is, naast met de eigenschap der Hebr. spraak schijnt overeen te komen; waarvan de verstandige lezer kan oordelen.
,
 merkte Te weten, niets kwaads, ik dacht niet dat zij huichelden en mij bedrogen maar meende dat zij het van harte deden.
,
 zwegen Maar troostten mij, weenden over mij. Of, doch zij zwegen niet; maar achter mijn rug toonden zij genoeg hoe zij het meenden, gelijk volgt.
16Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden.
 spotachtige Of, smetbroeders, tafellikkers. Hebr. eigenlijk, spotters van den koek, of koekspotters. [ Hebr. spotting van den koek ]; dat is, die hunne gebaren en tongen om een stuk broods, of smets, [gelijk men zegt] verkopen, sprekende en doende alles naar het believen desgenen, die hun buik vult, waarom ook het Hebreeuwse woord bij sommigen voorts genomen wordt voor boetsmakers, spotvogels. Hij wil zeggen: Als zij bij dit hun volkje zijn, dan uiten zij de bitterheid huns harten tegen mij, wensende mij alles kwaads en verdrietig zijnde dat het nog zo lang met mij duurt. Van het knarsen met de tanden, zie Job 16:9 .
17Heere! hoe lang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen.
 eenzame Verst, mijne ziel; gelijk Psa 22:21 ; zie aldaar.
18Zo zal ik U loven in de grote gemeente; onder machtig veel volks zal ik U prijzen. 19Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken vijanden zijn; noch wenken met de ogen, die mij zonder oorzaak haten.
 valse Hebr. leugen, of, valsheid, valselijk; Dat is, om de valse oorzaken, gelijk Psa 38:20 , en Psa 69:5 .
,
 wenken Dat is, mij spijtig en spotachtig aanzien, mij dreigende, alsof zij wilden zeggen: Men zal u haast leren, enz. Verg. Pro 6:13 , en Pro 10:10 .
,
 zonder Gelijk boven vs.7.
20Want zij spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land.
 bedriegelijke Hebr. worden, of zaken van bedriederijen, of listen.
,
  stillen Hebr. stillen des lands, of der aarde, Dat is, vreedzamen, die gaarne in stilte zouden leven en God dienen, zonder iemand enig kwaad te willen of te doen, hetwelk der vromen aard is.
21En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien!
 Ha, ha, Dat is, zo, dat gaat wel; nu zien wij met lust, waar wij lang naar gewenst hebben. Verg. Psa 22:18 en zie Job 39:28 .
22Heere! Gij hebt het gezien, zwijg niet; Heere! wees niet verre van mij. 23Ontwaak en word wakker tot mijn recht; mijn God en Heere! tot mijn twistzaak.
 tot mijn Om mij tegen mijne vijanden en vervolgers recht te doen; zolang Gij dat niet doet, houdt Gij U als een die slaapt.
24Doe mij recht naar Uw gerechtigheid, Heere, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden.
 gerechtigheid, Die vereist dat Gij mijn gerechtige zaak voorstaat.
25Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!
 Heah, Alsof zij zeiden: Moed! weest nu vrolijk, o, onze ziel, want wij zien onzen lust aan hem. Zie boven, vs.21.
26Laat hen beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken.
 bekleed Zie Job 8:22 .
,
 Groot maken Zichzelven zoeken groot te maken met mijn verdrukking en ondergang, of die zich zo trots en stout tegen mij gedragen, snoevende met woorden en werken. Zie deze manier van spreken, Jer 48:26 , Jer 48:42 ; Eze 35:13 ; Oba 1:12 ; Psa 38:17 , en Psa 55:13 , en verder Job 19:5 , met de aantekening.
27Laat hen vrolijk zingen en verblijd zijn, die lust hebben tot mijn gerechtigheid; en laat hen geduriglijk zeggen: Groot gemaakt zij de Heere, Die lust heeft tot den vrede Zijns knechts!
 lust Dat is, die mijn rechtvaardige zaak hartelijk zijn toegedaan, biddende om een blijde uitkomst, voor welke zij u mogen danken en grootmaken.
,
 vrede Dat is, tot de verlossing en het welvaren van David, die zijn dienstknecht is. Zie Gen 37:14 .
28Zo zal mijn tong vermelden Uw gerechtigheid, en Uw lof den gansen dag.
Copyright information for DutSVVA